Abstract
Recentelijk gaf de Duitse regering toestemming voor het vervolgen van een Duitse komiek die op televisie een satirisch gedicht over de Turkse president Erdoğan had voorgedragen. Ook het Nederlandse strafrecht kent bepalingen die het verbieden om buitenlandse machthebbers te beledigen. In deze bijdrage wordt dit delict vanuit rechtshistorisch en Europeesrechtelijk perspectief belicht. Volgens de auteur kunnen uit de rechtshistorische schets twee conclusies worden getrokken. Ten eerste dat het zeer moeilijk is om de grens tussen geoorloofde kritiek en ongeoorloofde belediging vast te stellen, en ten tweede dat het bestraffen van kritiek en spot op gespannen voet staat met de vrijheid van meningsuiting, het belangrijkste middel dat burgers hebben om te waarschuwen voor machtsmisbruik. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat zogeheten ‘political expression’ (waaronder kritiek op politici en politieke instituten) speciale bescherming geniet. Om te bepalen of grove uitingen worden beschermd door artikel 10 EVRM dienen zij te worden beoordeeld in hun bredere context, waarbij voor satire geldt dat deze kunstvorm volgens het Hof een belangrijke rol kan spelen in het publieke debat. De ‘bijzondere’ beledigingsdelicten in het Wetboek van Strafrecht zijn niet onproblematisch in het licht van artikel 10 EVRM.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 1820-1828 |
Number of pages | 9 |
Journal | Nederlands Juristenblad |
Volume | 2016 |
Issue number | 26 |
Publication status | Published - 28 Jun 2016 |
Externally published | Yes |