Abstract
Een belegger raakte gedupeerd door een frauduleus fonds dat zou beleggen in nieuwe tulpenrassen. De bank had de belegging geadviseerd, maar had geen onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de prospectus en brochure. Het hof verwijt de bank dat zij hierover, in de adviesfase, duidelijkheid had moeten verschaffen. Over een latere periode (na deelname in het fonds) wordt de bank een geschonden onderzoeksplicht verweten, toen zij volgens het hof had moeten vermoeden dat sprake was van fraude. Het hof neemt een causaal verband aan tussen het advies (en geschonden verduidelijkingsplicht) van de bank en de deelname van de belegger in het fonds. Er dient echter sprake te zijn van een causaal verband (condicio sine qua non) tussen de verweten gedraging en de schade. Het hof nam een geschonden onderzoeksplicht aan die betrekking had op een later stadium. In lijn met het Safe Haven-arrest en Ponzi-zwendel-arrest is voor aansprakelijkheid van de bank echter vereist dat zij een redelijk vermoeden of serieuze aanwijzingen had voor fraude.
Een expliciet onderscheid tussen de vestigingsfase en omvangsfase is in bepaalde gevallen gewenst om te komen tot een oordeel over het condicio-sine-qua-non-verband en een zuivere toepassing van de toerekeningsmaatstaf van art. 6:98 BW.
Een expliciet onderscheid tussen de vestigingsfase en omvangsfase is in bepaalde gevallen gewenst om te komen tot een oordeel over het condicio-sine-qua-non-verband en een zuivere toepassing van de toerekeningsmaatstaf van art. 6:98 BW.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 110-119 |
Number of pages | 10 |
Journal | Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht |
Volume | 2020 |
Issue number | 3 |
Publication status | Published - Jun 2020 |