Abstract
Dit artikel beschrijft de interesse van de Nederlandse psychologie voor aangrenzende disciplines. Aan de hand van een referentieanalyse is bepaald naar welke disciplines is verwezen in het Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie van 1945 tot 2000. Aangezien alleen gegevens zijn gebruikt uit onderhavig tijdschrift, moeten de resultaten allereerst worden opgevat als analyse van háár historische ontwikkeling. Aannemelijk is echter dat ondanks enkele kritische kanttekeningen aangaande de externe validiteit, de belangrijkste conclusies gegeneraliseerd kunnen worden naar de Nederlandse psychologie in het algemeen.
Behalve naar psychologische literatuur wordt vooral verwezen naar bronnen uit geneeskundige disciplines als neurologie en psychiatrie, en sociale wetenschappen als onderwijskunde, sociologie, pedagogiek en bedrijfskunde. Van oudsher was de Nederlandse psychologie sterk gericht op de Europese filosofische wetenschapstraditie. Echter, bronnen uit geesteswetenschappen en filosofie staan voornamelijk in de belangstelling vóór de jaren zeventig. Daarna gaat alleen nog aandacht uit naar geneeskunde en enkele sociale wetenschappen. Deze resultaten ondersteunen de analyse van psychologen als Breeuwsma, Van Strien en De Groot dat de Nederlandse psychologie haar traditionele oriëntatie heeft verloren en is ‘veramerikaniseerd’. Ook de toetsing van drie hypothesen bevestigt dat, maar brengt tevens een belangrijke nuancering aan. Aandacht voor filosofische en theoretische bronnen is inderdaad significant afgenomen. De verwachting was dat deze verschoven was naar ontwikkeling van een rigide methodologie. Maar ook de aandacht voor methodologische en statistische informatiebronnen is sterk geslonken. De toetsing van een a posteriori geformuleerde hypothese wijst uit dat de aandacht veeleer is verschoven naar toegepaste psychologie en aanverwante geneeskundige en sociale disciplines. De Nederlandse psychologie heeft klaarblijkelijk de maatschappelijke relevantie van haar werk voorrang verleend boven de wetenschappelijke. Tot slot wordt deze ontwikkeling bekritiseerd, waarbij wordt betoogd dat zij op termijn kan leiden tot theoriearmoede en gebrek aan wetenschappelijke progressie.
Behalve naar psychologische literatuur wordt vooral verwezen naar bronnen uit geneeskundige disciplines als neurologie en psychiatrie, en sociale wetenschappen als onderwijskunde, sociologie, pedagogiek en bedrijfskunde. Van oudsher was de Nederlandse psychologie sterk gericht op de Europese filosofische wetenschapstraditie. Echter, bronnen uit geesteswetenschappen en filosofie staan voornamelijk in de belangstelling vóór de jaren zeventig. Daarna gaat alleen nog aandacht uit naar geneeskunde en enkele sociale wetenschappen. Deze resultaten ondersteunen de analyse van psychologen als Breeuwsma, Van Strien en De Groot dat de Nederlandse psychologie haar traditionele oriëntatie heeft verloren en is ‘veramerikaniseerd’. Ook de toetsing van drie hypothesen bevestigt dat, maar brengt tevens een belangrijke nuancering aan. Aandacht voor filosofische en theoretische bronnen is inderdaad significant afgenomen. De verwachting was dat deze verschoven was naar ontwikkeling van een rigide methodologie. Maar ook de aandacht voor methodologische en statistische informatiebronnen is sterk geslonken. De toetsing van een a posteriori geformuleerde hypothese wijst uit dat de aandacht veeleer is verschoven naar toegepaste psychologie en aanverwante geneeskundige en sociale disciplines. De Nederlandse psychologie heeft klaarblijkelijk de maatschappelijke relevantie van haar werk voorrang verleend boven de wetenschappelijke. Tot slot wordt deze ontwikkeling bekritiseerd, waarbij wordt betoogd dat zij op termijn kan leiden tot theoriearmoede en gebrek aan wetenschappelijke progressie.
Behalve naar psychologische literatuur wordt vooral verwezen naar bronnen uit geneeskundige disciplines als neurologie en psychiatrie, en sociale wetenschappen als onderwijskunde, sociologie, pedagogiek en bedrijfskunde. Van oudsher was de Nederlandse psychologie sterk gericht op de Europese filosofische wetenschapstraditie. Echter, bronnen uit geesteswetenschappen en filosofie staan voornamelijk in de belangstelling vóór de jaren zeventig. Daarna gaat alleen nog aandacht uit naar geneeskunde en enkele sociale wetenschappen. Deze resultaten ondersteunen de analyse van psychologen als Breeuwsma, Van Strien en De Groot dat de Nederlandse psychologie haar traditionele oriëntatie heeft verloren en is ‘veramerikaniseerd’. Ook de toetsing van drie hypothesen bevestigt dat, maar brengt tevens een belangrijke nuancering aan. Aandacht voor filosofische en theoretische bronnen is inderdaad significant afgenomen. De verwachting was dat deze verschoven was naar ontwikkeling van een rigide methodologie. Maar ook de aandacht voor methodologische en statistische informatiebronnen is sterk geslonken. De toetsing van een a posteriori geformuleerde hypothese wijst uit dat de aandacht veeleer is verschoven naar toegepaste psychologie en aanverwante geneeskundige en sociale disciplines. De Nederlandse psychologie heeft klaarblijkelijk de maatschappelijke relevantie van haar werk voorrang verleend boven de wetenschappelijke. Tot slot wordt deze ontwikkeling bekritiseerd, waarbij wordt betoogd dat zij op termijn kan leiden tot theoriearmoede en gebrek aan wetenschappelijke progressie.
Behalve naar psychologische literatuur wordt vooral verwezen naar bronnen uit geneeskundige disciplines als neurologie en psychiatrie, en sociale wetenschappen als onderwijskunde, sociologie, pedagogiek en bedrijfskunde. Van oudsher was de Nederlandse psychologie sterk gericht op de Europese filosofische wetenschapstraditie. Echter, bronnen uit geesteswetenschappen en filosofie staan voornamelijk in de belangstelling vóór de jaren zeventig. Daarna gaat alleen nog aandacht uit naar geneeskunde en enkele sociale wetenschappen. Deze resultaten ondersteunen de analyse van psychologen als Breeuwsma, Van Strien en De Groot dat de Nederlandse psychologie haar traditionele oriëntatie heeft verloren en is ‘veramerikaniseerd’. Ook de toetsing van drie hypothesen bevestigt dat, maar brengt tevens een belangrijke nuancering aan. Aandacht voor filosofische en theoretische bronnen is inderdaad significant afgenomen. De verwachting was dat deze verschoven was naar ontwikkeling van een rigide methodologie. Maar ook de aandacht voor methodologische en statistische informatiebronnen is sterk geslonken. De toetsing van een a posteriori geformuleerde hypothese wijst uit dat de aandacht veeleer is verschoven naar toegepaste psychologie en aanverwante geneeskundige en sociale disciplines. De Nederlandse psychologie heeft klaarblijkelijk de maatschappelijke relevantie van haar werk voorrang verleend boven de wetenschappelijke. Tot slot wordt deze ontwikkeling bekritiseerd, waarbij wordt betoogd dat zij op termijn kan leiden tot theoriearmoede en gebrek aan wetenschappelijke progressie.
Translated title of the contribution | Dutch psychology and its frontiers |
---|---|
Original language | Dutch |
Pages (from-to) | 95-122 |
Journal | Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar Grensgebieden |
Volume | 61 |
DOIs | |
Publication status | Published - 2006 |