Abstract
In deze bijdrage geven de auteurs hun visie op de onderdelen van PSD2, PSD3 en PSR die zien op de verdeling van de uit fraude in het betalingsverkeer voortvloeiende schade tussen de betaaldienstgebruiker en betaaldienstverlener. Uit artikel 169 VWEU blijkt dat de Unie ernaar streeft een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen. Uit PSD2, PSD3 en PSR volgt dat de Europese wetgever kennelijk niet beoogt om het niveau van consumentenbescherming zodanig hoog te leggen dat betaaldienstgebruikers onder alle omstandigheden gevrijwaard dienen te worden van een uit betalingsfraude voortvloeiende schade. Op basis van PSD2 komen in beginsel alle verliezen die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien voor rekening van de betaaldienstgebruiker, indien deze verliezen zich hebben voorgedaan doordat hij frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid één of meer van de op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. In beginsel, omdat in gevallen waarin de betaaldienstgebruiker, zonder frauduleus of opzettelijk te hebben gehandeld, de op hem rustende plichten niet is nagekomen, de rechter de aansprakelijkheid van de betaaldienstgebruiker kan beperken, met name rekening houdend met de aard van de persoonlijke beveiligingsgegevens van het betaalinstrument en met de omstandigheden waarin het is verloren, gestolen of onrechtmatig gebruikt. Door de auteurs wordt gezocht naar een antwoord op de vraag of de in PSD2, PSD3 en PSR opgenomen regels in voldoende mate bijdragen aan een hoog niveau van consumentenbescherming in het geval van fraude in het betalingsverkeer.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 39-48 |
Number of pages | 10 |
Journal | Contracteren |
Volume | 2024 |
Issue number | 2 |
DOIs | |
Publication status | Published - 6 Jul 2024 |
Keywords
- Betalingstransacties, betaaldienstgebruiker, Betaaldienstverlener, Fraude, grove nalatigheid, PSD2, PSD3, PSR, Aansprakelijkheid, Verdeling schade
- RW: Onderzoekslijn financieel recht