Abstract
Het Nederlandse contractenrecht is gebaseerd op bilaterale relaties. A en B sluiten met elkaar
een overeenkomst en zijn daarmee jegens elkaar gebonden tot nakoming. Schiet één van beide par‐
tijen tekort in de nakoming dan staan de andere partij drie remedies ter beschikking: 1) nakoming
vorderen, 2) ontbinding vorderen en/of 3) schadevergoeding vorderen. De gelaedeerde partij staat
daarmee sterk ten opzichte van de wanpresterende partij. Het bekende middeleeuwse adagium ‘pac‐
ta sunt servanda’3 is herkenbaar in het Nederlandse recht. Pleegt een partij bij een overeenkomst
echter wanprestatie en lijdt een derde die geen directe contractant is bij de onderhavige overeen‐
komst als gevolg van de wanprestatie schade, dan staan hem twee van de drie hiervoor genoemde
acties niet ter beschikking en moet de gelaedeerde zich in beginsel behelpen met een vordering op
grond van onrechtmatige daad waarmee hij maximaal de door hem geleden schade vergoed kan
krijgen.
In dit artikel willen wij de vraag aan de orde stellen of de relativiteit van contractswerking4 nog
wel kan gelden als één der grondslagen5 van het Nederlandse contractenrecht. Daarbij zal worden
onderzocht of acceptatie van het leerstuk van de groepscontracten wellicht een oplossing kan zijn
voor gevallen waarin meer dan twee partijen in een contractencomplex met elkaar contracteren
waarbij niet alle partijen door middel van een directe bilaterale overeenkomst met elkaar verbonden
zijn.
een overeenkomst en zijn daarmee jegens elkaar gebonden tot nakoming. Schiet één van beide par‐
tijen tekort in de nakoming dan staan de andere partij drie remedies ter beschikking: 1) nakoming
vorderen, 2) ontbinding vorderen en/of 3) schadevergoeding vorderen. De gelaedeerde partij staat
daarmee sterk ten opzichte van de wanpresterende partij. Het bekende middeleeuwse adagium ‘pac‐
ta sunt servanda’3 is herkenbaar in het Nederlandse recht. Pleegt een partij bij een overeenkomst
echter wanprestatie en lijdt een derde die geen directe contractant is bij de onderhavige overeen‐
komst als gevolg van de wanprestatie schade, dan staan hem twee van de drie hiervoor genoemde
acties niet ter beschikking en moet de gelaedeerde zich in beginsel behelpen met een vordering op
grond van onrechtmatige daad waarmee hij maximaal de door hem geleden schade vergoed kan
krijgen.
In dit artikel willen wij de vraag aan de orde stellen of de relativiteit van contractswerking4 nog
wel kan gelden als één der grondslagen5 van het Nederlandse contractenrecht. Daarbij zal worden
onderzocht of acceptatie van het leerstuk van de groepscontracten wellicht een oplossing kan zijn
voor gevallen waarin meer dan twee partijen in een contractencomplex met elkaar contracteren
waarbij niet alle partijen door middel van een directe bilaterale overeenkomst met elkaar verbonden
zijn.
Original language | Dutch |
---|---|
Pages (from-to) | 451‐458 |
Journal | Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie |
Issue number | 6934 |
Publication status | Published - 9 Jun 2010 |