TY - JOUR
T1 - Theoretische invullingen van fit
T2 - inzichten vanuit cognitieve en motivatiepsychologie
AU - Vanderstukken, A.
AU - Van den Broeck, Anja
AU - Akgonul - Proost, K.M.J.
PY - 2021/6
Y1 - 2021/6
N2 - De overeenkomst tussen kenmerken van persoon en omgeving – ‘fit’ genoemd – is nodig opdat mensen zich goed voelen op het werk. In onderzoek worden deze kenmerken echter zelden ingevuld met theoretisch onderbouwde concepten. We komen tegemoet aan deze tekortkoming met concepten uit de construal-leveltheorie en zelf-determinatietheorie. In het eerste onderzoek (twee vignetstudies, N = 202) vonden we dat een sterkere fit bereikt wordt wanneer de medewerker die een grote (kleine) sociale en spatiële afstand ervaart ten opzichte van de leidinggevende, met abstracte (concrete) taal wordt aangesproken. In het tweede onderzoek (drie vignetstudies, N = 473) werd gevonden dat fit bij sollicitanten kan gezien worden als de overeenkomst tussen persoonlijke waarden en de waarden specifiek voor de organisatie, maar ook als de overeenkomst tussen persoonlijke waarden en de waarden typisch voor de sector. Organisatie-specifieke fit krijgt meer invloed naarmate sollicitanten een kleinere afstand ervaren ten opzichte van de organisatie; sectortypische fit krijgt dan minder invloed. In het laatste onderzoek (vragenlijststudie, N = 188) bekeken we fit als de overeenkomst tussen intrinsieke (extrinsieke) persoonlijke waarden en intrinsieke (extrinsieke) organisatiewaarden en toonden we aan dat sollicitanten zich vooral laten leiden door fit in extrinsieke waarden. Wetmatigheden uit beide theorieën worden toegepast om nieuwe inzichten in fit te ontdekken.
AB - De overeenkomst tussen kenmerken van persoon en omgeving – ‘fit’ genoemd – is nodig opdat mensen zich goed voelen op het werk. In onderzoek worden deze kenmerken echter zelden ingevuld met theoretisch onderbouwde concepten. We komen tegemoet aan deze tekortkoming met concepten uit de construal-leveltheorie en zelf-determinatietheorie. In het eerste onderzoek (twee vignetstudies, N = 202) vonden we dat een sterkere fit bereikt wordt wanneer de medewerker die een grote (kleine) sociale en spatiële afstand ervaart ten opzichte van de leidinggevende, met abstracte (concrete) taal wordt aangesproken. In het tweede onderzoek (drie vignetstudies, N = 473) werd gevonden dat fit bij sollicitanten kan gezien worden als de overeenkomst tussen persoonlijke waarden en de waarden specifiek voor de organisatie, maar ook als de overeenkomst tussen persoonlijke waarden en de waarden typisch voor de sector. Organisatie-specifieke fit krijgt meer invloed naarmate sollicitanten een kleinere afstand ervaren ten opzichte van de organisatie; sectortypische fit krijgt dan minder invloed. In het laatste onderzoek (vragenlijststudie, N = 188) bekeken we fit als de overeenkomst tussen intrinsieke (extrinsieke) persoonlijke waarden en intrinsieke (extrinsieke) organisatiewaarden en toonden we aan dat sollicitanten zich vooral laten leiden door fit in extrinsieke waarden. Wetmatigheden uit beide theorieën worden toegepast om nieuwe inzichten in fit te ontdekken.
UR - https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/GO2021.2.004.VAND
U2 - 10.5117/go2021.2.004.vand
DO - 10.5117/go2021.2.004.vand
M3 - Article
SN - 0921-5077
VL - 34
SP - 246
EP - 269
JO - Gedrag & Organisatie
JF - Gedrag & Organisatie
IS - 2
ER -