Abstract
Ten aanzien van de aansprakelijkheidspositie van organisatoren van evenementen bestaan nog veel onduidelijkheden. Hoe ver reikt de zorgplicht van een organisator en is er een onderscheid voor deelnemers en toeschouwers? Verder speelt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van organisatoren het verzekeringsaspect. Kan een organisator een verzekeringsplicht hebben? Daarnaast is binnen contractuele verhoudingen de problematiek van exoneratieclausules van belang. In hoeverre hebben organisatoren de mogelijkheid om met succes te exonereren voor aansprakelijkheid? Staat de aansprakelijkheid van een organisator vast, dan dient met betrekking tot de omvang van de schadevergoeding ook de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer of toeschouwer in ogenschouw te worden genomen. De vraag is daarbij in hoeverre een deelnemer of toeschouwer zelf een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan van de schade en welke omstandigheden in hun risicosfeer liggen. De onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie luidt als volgt:Onder welke juridische voorwaarden is een organisator jegens een deelnemer of toeschouwer civielrechtelijk aansprakelijk voor schade als gevolg van ongevallen tijdens een (sport)evenement?
Allereerst werd onderzocht onder welke juridische voorwaarden een organisator van een evenement jegens toeschouwers en deelnemers aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). In dat kader werd tevens onderzocht of er andere normstellingen gelden voor toeschouwers en deelnemers. Bij het maken van de afweging of een organisator potentieel onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld, zijn de Kelderluikfactoren nog altijd van groot belang. In hoofdstuk 2 werden de Kelderluikfactoren o.a. aan de hand van het Disloque- en Skeelerarrest nader uitgewerkt en toegespitst op de positie van organisatoren. Evenals bij deelnemers gaat de zorgplicht van de organisator niet zo ver dat hij onder elke omstandigheid de veiligheid van toeschouwers dient te garanderen. Hoe waarschijnlijker de onvoorzichtigheid van de toeschouwer(s), des te groter het risico op schade en des te meer zorgvuldigheid van de organisator is vereist. De Hoge Raad heeft in het Disloque- en Skeelerarrest de zorgplicht van een organisator jegens deelnemers nader uitgewerkt. Uit deze arresten blijkt dat het voorkomen van gevaar door de organisator niet altijd mogelijk is, maar dat van belang is dat de organisator zich hiervan bewust is en voldoende waarschuwt voor mogelijke gevaren en voldoende toezicht houdt op de naleving van veiligheidsinstructies. Uit het Skeelerarrest blijkt verder dat de Hoge Raad ook rekening houdt met de mate van ervaring van een deelnemer. Hoe minder ervaring een deelnemer heeft, des te meer voorzorgsmaatregelen een organisator dient te treffen.
Daarna werd in hoofdstuk 3 de aansprakelijkheid van een organisator op grond van art. 6:74 BW onderzocht. De normstelling waarnaar het handelen van de organisator wordt beoordeeld is ex art. 6:74 BW vergelijkbaar met die van art. 6:162 BW. Dat de organisator een zorgplicht jegens deelnemers en toeschouwers heeft om schade te voorkomen is meestal niet opgenomen in de overeenkomst. Op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 1 BW zal een dergelijke zorgplicht van de organisator kunnen worden aangenomen. In de praktijk wordt vrijwel altijd geprocedeerd op grond van art. 6:162 BW. Ten aanzien van de vraag of een organisator in een contractuele relatie evenals een werkgever een verzekeringsplicht heeft jegens deelnemers en toeschouwers, blijkt uit het arrest X/St. ROC Twente dat de Hoge Raad een algemene contractuele verzekeringsplicht vooralsnog heeft afgewezen. De Hoge Raad lijkt de mogelijkheid open te laten dat onder bijzondere omstandigheden wel een verzekeringsplicht geldt. Voor de beoordeling of een organisator zich kan beroepen op een exoneratieclausule blijkt in de praktijk voornamelijk te worden getoetst aan de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) en of het beding onredelijk bezwarend is (art. 6:233 BW) in geval het beding in de algemene voorwaarden is opgenomen. De mogelijkheden van art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:233 BW overlappen elkaar in belangrijke mate omdat voor de invulling van de vraag of een beroep van een organisator op een exoneratieclausule kan slagen de gezichtspunten uit het Saladin/HBU van belang zijn.
Vervolgens werd in hoofdstuk 4 onderzocht in hoeverre een organisator een beroep kan doen op eigen schuld ex art. 6:101 BW van de deelnemer of toeschouwer. Gebleken is dat het toeschouwen of deelnemen aan een (gevaarlijk) evenement doorgaans niet voldoende is voor het aannemen van eigen schuld. Indien sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van de deelnemer of toeschouwer kan eigen schuld worden aangenomen. Een activiteit als paardrijden kan een omstandigheid zijn die in de risicosfeer van de benadeelde ligt. Van belang is wel of de deelnemer het risico goed heeft kunnen inschatten. Nadat de causale verdeling is vastgesteld kan eventueel nog een billijkheidscorrectie worden toegepast. Factoren die daarbij meespelen zijn de uiteenlopende ernst en mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fouten, de aard en ernst van het letsel, de leeftijd van benadeelde en of er een verzekering is afgesloten die de schade dekt. De aard en ernst van het letsel kunnen tot een vergaande billijkheidscorrectie leiden.
Date of Award | 31 Mar 2022 |
---|---|
Original language | Dutch |
Awarding Institution |
|
Keywords
- buitencontracturele aansprakelijkheid
- gevaarzetting
- kelderluikfactoren
- relativiteitsvereiste
- samenloop
- verzekeringsplicht
- exoneratie
- eigen schul
- causaliteitsafweging
- billijkheidscorrectie
Master's Degree
- Master Rechtsgeleerdheid