In deze scriptie wordt besproken welke gezichtspunten in het Nederlandse rechtsstelsel worden gehanteerd om te beoordelen of een tekortkoming in de nakoming van zodanige aard of betekenis is, dat zij ontbinding van de overeenkomst uit hoofde van art. 6:265 lid 1 BW rechtvaardigt.
Op de hoofdregel, dat in beginsel iedere tekortkoming in de nakoming ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, is in de afgelopen jaren in de rechtsliteratuur kritiek geuit. De relativerende benaderingen die hierbij zijn voorgesteld hebben echter geen navolging gekregen in de jurisprudentie. Vooralsnog houdt de Hoge Raad vast aan het wettelijke uitgangspunt en geldt de tenzij-bepaling van art. 6:265 lid 1 BW als een uitzonderingsbepaling. Ontbinding kan slechts in zeldzame gevallen worden uitgesloten. De aard van de overeenkomst vormt hierbij het voornaamste beoordelingscriterium.
Rechtsvergelijkend onderzoek leert dat de ontbindingsbevoegdheid en de voorwaarden die in het Nederlandse rechtsstelsel aan de aard of betekenis van de tekortkoming worden gesteld, duidelijk verschillen van die van het Weens Koopverdrag en van het Engelse recht.
Date of Award | 3 Oct 2017 |
---|
Original language | Dutch |
---|
- ontbinding
- ontbindingsbevoegdheid
- (kkop)overeenkomst
- tekortkoming
- Art. 6:265 lid 1 BW
- rechtsvergelijking
- CISG (Weens koopverdrag)
Bevestigt de uitzondering de regel?: Tekortkoming in de nakoming als grond voor ontbinding van de overeenkomst
Stijn, E. I. V. (Author). 3 Oct 2017
Student thesis: Master's Thesis