De terughoudendheid die de Hoge Raad voorstaat bij de toepassing van bewijsuitsluiting in het strafrecht leidt al geruime tijd tot vragen over het toezicht op de opsporing en het bestaan van leemtes daarin. Doordat de Hoge Raad in zijn jurisprudentie sterk de nadruk legt op het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, is het niet altijd helder in hoeverre ook wordt toegezien op de naleving van strafvorderlijke regels die niet direct aan dit recht raken. In de literatuur wordt daarom gewezen op het gevaar dat wanneer er geen corrigerende reactie volgt op onrechtmatige bewijsgaring, dit de grenzen van onbehoorlijk strafvorderlijk optreden kan oprekken. Met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt de bestaande regeling van bewijsuitsluiting herzien. Voorgesteld wordt om bewijsuitsluiting aan een nieuw beoordelingsbegrip te koppelen. Het centrale begrip voor de toepassing van bewijsuitsluiting wordt ‘het belang van een goede rechtsbedeling’. Met de introductie van dit nieuwe criterium beoogt de wetgever in een normatief richtsnoer te voorzien. In het huidige artikel 359a Sv mist een dergelijk normatief richtsnoer. In deze scriptie is onderzocht of de door de wetgever voorgestelde wijziging van de bewijsuitsluitingsregel het hoofd zal bieden aan de in de literatuur geconstateerde problematiek dan wel een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande situatie.
Date of Award | 21 Dec 2021 |
---|
Original language | Dutch |
---|
Awarding Institution | |
---|
- bewijsuitsluiting
- terughoudendheid
- rechtsstaatgedachte
- modernisering
- strafvordering
- beoordelingsbegrip
Bewijsuitsluiting in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering : Een reflectie op de normatieve basis van het moderniseringsvoorstel voor bewijsuitsluiting bezien vanuit een rechtsstatelijk perspectief
Anoniem (Author). 21 Dec 2021
Student thesis: Master's Thesis