In deze scriptie onderzoek ik de rol van het relativiteitsvereiste bij procedures aangespannen
door concurrenten waarbij een beroep wordt gedaan op de duurzaamheidsladder van artikel
2.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening. Concurrenten zijn ontvankelijk bij de bestuursrechter
indien zij juridisch aangemerkt worden als belanghebbende. Zijn zij eenmaal
belanghebbende, dan kunnen ze sinds de invoering van het bestuursrechtelijk
relativiteitsvereiste niet meer iedere rechtsgrond aanvoeren, maar alleen degenen die zien
op de belangen van de bepaling waarin zij bescherming zoeken. Zodra concurrenten een
beroep doen op de duurzaamheidsladder wordt hen in beginsel dit relativiteitsvereiste
tegengeworpen, tenzij zich een van de twee door de Afdeling geformuleerde uitzonderingen
voordoet. De eerste uitzondering doet zich voor indien er sprake is van locatie-specifieke
eigenschappen van een pand. De tweede indien er sprake is van leegstand in de omgeving
waardoor het ondernemersklimaat verslechtert. Hierbij blijkt niet iedere vorm van leegstand
relevant te zijn. Tot slot wordt onderzocht of in dit geval een rol weggelegd is voor de
correctie-Langemeijer.
Date of Award | 23 Jun 2017 |
---|
Original language | Dutch |
---|
Concurrentie op de ladder voor duurzame verstedelijking. Welke rol speelt het relativiteitsvereiste bij het beroep van concurrenten op artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening?
Tongeren, M. A. A. V. (Author). 23 Jun 2017
Student thesis: Master's Thesis