Met het inwerkingtreden van de Wet Computercriminaliteit III is ook de bevoegdheid voor de opsporingsdiensten tot het heimelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk van art. 126nba Sv op 1 maart 2019 in werking getreden. In deze scriptie wordt onderzocht hoe de inzet van art. 126nba Sv tot nu toe verloopt in de rechtspraktijk en hoe die bevoegdheid en inzet daarvan zich verhoudt tot het recht op privacy van art. 8 EVRM. De centrale onderzoeksvraag daarbij is: ‘Is de hackbevoegdheid van art. 126nba van het Wetboek van Strafvordering verenigbaar met art. 8 lid 2 EVRM, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het EHRM?’. Nadat het doel en de reikwijdte van art. 126nba Sv én de criteria voor een gerechtvaardigde inbreuk op art. 8 EVRM zijn onderzocht, komen de kritiekpunten ten tijde van het wetsvoorstel aan bod, waarbij ook het verband met art. 6 EVRM wordt besproken. De jurisprudentie over de hackbevoegdheid en de toezichtverslagen van de Inspectie Veiligheid & Justitie over 2019 en 2020 zijn het sluitstuk van het onderzoek. Met name in verschillende EncroChat-zaken is de hackbevoegdheid aan de orde geweest. Om deze reden zal vooral de jurisprudentie m.b.t. strafzaken die zijn voortgekomen uit het EncroChat-onderzoek 26Lemont worden besproken.
Date of Award | 19 Jul 2022 |
---|
Original language | Dutch |
---|
Awarding Institution | |
---|
- hackbevoegheid politie
- art. 126nba Sv
- Heimelijke opsporingsbevoegdheden
- recht op privacy
- art. 8 EVRM
- EncroChat
De hackbevoegdheid van art. 126nba SV getoetst aan het recht op privacy
Kruithof-Kamphuis, R. M. (Author). 19 Jul 2022
Student thesis: Master's Thesis