Abstract
Deze scriptie gaat over de indirecte vaccinatieplicht die voortkomt uit de Tijdelijke Wet coronatoegangsbewijzen en artikel 8 EVRM. De overheid probeert met deze tijdelijke wet het recht op gezondheid te beschermen. De anti-vaccinatiebeweging stelt echter dat hierdoor hun recht op eerbiediging van de lichamelijke integriteit wordt geraakt. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of een inbreuk gerechtvaardigd kan worden.De centrale vraag van deze scriptie luidt derhalve als volgt:
Vormt de indirecte coronavaccinatieplicht, voortkomende uit de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen, een inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven en de daarmee in verband staande lichamelijke integriteit, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM?
Dit is een kwalitatief en juridisch dogmatisch onderzoek. Door de tijdelijke wet te koppelen aan de literatuur en primaire bronnen uit het theoretisch kader en de beschreven probleemanalyse, wordt een compleet beeld geschetst over het recht uit artikel 8 EVRM. Geconcludeerd kan worden dat de indirecte vaccinatieplicht geen inbreuk maakt op artikel 8 EVRM, maar dat er achteraf gezien niet aan de subsidiariteitstoets wordt voldaan.
Tevens wordt met de vrijheidstheorieën van Mill en Berlin beredeneerd of de conclusie te verantwoorden is inzake de Nederlands democratische opvatting. Een aanbeveling die hieruit volgt is om het 1G-beleid in te voeren.
Date of Award | 30 Aug 2022 |
---|---|
Original language | Dutch |
Awarding Institution |
|
Keywords
- coronavirus
- vaccinatieplicht
- gezondheid
- coronatoegangsbewijzen
- vrijheidstheorieën
- lichamelijke integriteit
Master's Degree
- Master Rechtsgeleerdheid