De scriptie omvat een onderzoek naar de waarborgen tegen misbruik en willekeur van de voorgestelde bevoegdheid onderzoek in een geautomatiseerd werk (art. 126nba Sv) en of deze waarborgen in overeenstemming zijn met de waarborgen die voortvloeien uit art. 8, tweede lid, EVRM.
Het EHRM vereist in dit verband dat de toepassingsvoorwaarden van heimelijke surveillance maatregelen voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn geformuleerd en dat een discretionaire toepassingsbeslissing onderhevig is aan toezicht. Dit toezicht omvat mede een beoordeling van de noodzaak voorafgaand aan de bevoegdheidstoepassing.
Uit de bevindingen van het onderzoek volgt dat de formulering van de toepassingsvoorwaarden in art. 126nba Sv ruimte laat voor een (te) brede inzetbaarheid. Dit ‘gebrek’ kan in het kader voorafgaande rechterlijke toetsing van de voorgenomen inzet op proportionaliteit en subsidiariteit, in beginsel worden gecompenseerd.
In de scriptie wordt betoogd dat de noodzaak voor de inzet van de voorgestelde bevoegdheid onderzoek in een geautomatiseerd werk, mogelijk onvoldoende daadwerkelijk getoetst wordt. Enerzijds is deze conclusie een gevolg van het ontbreken van een duidelijke toetsingsinstructie voor de rechter-commissaris en anderzijds ook een gevolg van het strafvorderlijke systeem van toezicht.
Date of Award | 24 Jul 2017 |
---|
Original language | Dutch |
---|
Awarding Institution | |
---|
- art. 126nba
- art. 8 EVRM
- waarborgen
- toezicht
- voorzienbaarheid
- noodzaak
De opsporingsbevoegdheid onderzoek in een geautomatiseerd werk en artikel 8 EVRM: een analyse van de waarborgen
Ruijsink, W. K. (Author). 24 Jul 2017
Student thesis: Master's Thesis