Abstract
De spanning tussen traditie en modernisering op het eiland Goeree-Overflakkee in de periode 1950-1980 vormt het onderwerp van deze masterscriptie cultuurgeschiedenis. Het eiland Goeree-Overflakkee is door velen lang gezien als een geïsoleerd en achtergebleven gebied waarbij modernisering op gespannen voet stond met de heersende traditionele en christelijke opvattingen. In deze scriptie onderzoek ik of dit beeld, dat veelal opduikt in de regionale geschiedschrijving over Goeree-Overflakkee als een achtergebleven eiland op nog geen dertig kilometer van de moderne metropool Rotterdam, recht doet aan de regionale werkelijkheid.Voor dit onderzoek heb twee casussen gebruikt die te maken hebben met de problemen van het Zuid-Hollandse eiland Goeree Overflakkee in de tweede helft van de 20e eeuw. De twee casussen zijn: de brug en Plan 2000+. Beiden houden sterk verband met de hoge werkeloosheid op het eiland en met de sociaaleconomische achterstand van deze regio op de rest van Nederland, en met name de achterstand op het dichtbij gelegen economisch florerende Rotterdam. De economische tragere ontwikkeling kende in de jaren 1945 tot 1955 twee incidentele oorzaken en een permanente. De eerste twee zijn de gevolgen van de inundatie van grote delen van het eiland door de Duitse bezetter aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en de Watersnoodramp van 1953. Het economisch herstel en de heropbouw van het eiland na de Tweede Wereldoorlog werd door ‘de ramp’ volledig tenietgedaan. Een permanente oorzaak van de trage ontwikkeling was dat het eiland omringd werd door de brede wateren van het Haringvliet en de Grevelingen met als gevolg dat al het vervoer per veerboot moest gaan. Alle drie oorzaken hebben een afremmend effect gehad op de ontwikkeling van de regionale economie. Die lokale economie kenmerkte zich door het kleinschalige boerenbedrijf. De uienteelt vormde de belangrijkste teelt voor de agrarische sector op het eiland. Vanwege de kleinschaligheid van de landbouw was er van oudsher een relatief grote mate van seizoensarbeid met als gevolg dat veel arbeiders na de oogstperiode elders emplooi te dienden zoeken of in de wintermaanden zonder werk zaten. Door versnellende mechanisatie van de landbouw in de naoorlogse periode raakten veel eilandbewoners hun bestaanszekerheid kwijt. De oplossing voor dit probleem leek eenvoudig: het bouwen van een brug naar de Zuid-Hollandse overkant zou voor een economische voorspoed zorgen, omdat het bedrijven naar het eiland zou trekken. Door die vestiging van kleinschalige industrie en andere bedrijven op het eiland, zou de werkeloosheid afnemen en het leven van de vele pendelaars zou veel eenvoudiger worden, ze hoefden niet langer in pensions aan de ‘overkant’ te verblijven of elke dag veel tijd en geld te verliezen aan de veerdiensten van de R.T.M. Tenslotte zouden ook de landbouwbedrijven kunnen profiteren van een vaste oeververbinding omdat de transportkosten zouden dalen en de aangeboden producten verser aangeboden konden worden, waardoor er een betere prijs voor gevraagd zou kunnen worden.
De algemene verwachting was dat met een brug naar Voorne-Putten, en daarmee ook een betere verbinding met de rest van Nederland, het sociaal-maatschappelijke isolement zou afnemen. De veronderstelde sociaal-maatschappelijke achterstand werd in de belangrijkste lokale krant, Het Eilanden-Nieuws, vaak breed uitgemeten. Ook in officiële rapporten werd een beeld gecreëerd van een van een amper ontwikkelde bevolking die niet kon voor Goeree-Overflakkee dus veel te winnen door het bouwen van een brug. De initiatieven voor de Tweede Wereldoorlog hadden niet het gewenste resultaat opgeleverd en na de oorlog werden de initiatieven nieuw leven ingeblazen door de Flakkeesche Gemeenschap. Hierin waren de dertien verschillende gemeentes vertegenwoordigd. De FG functioneerde ver voordat de gemeentelijke herindelingen plaatsvonden al als bovengemeentelijk platform met als doel de bouw van de brug te bewerkstelligen. De positie van de FG is in het dossier over de bouw van de brug leidend, ze initieerde, zorgden voor sociaaleconomisch en bouwtechnisch onderzoek voor de bouw van de brug en onderhielden de belangrijkste contacten met het provinciale bestuur en met de regering.
De Haagse reacties op het plan voor de bouw van de brug waren positief en men zag collectief de noodzaak om Flakkee uit zijn isolement te halen in, maar over de financiering van de brug werd lang gediscussieerd. Hoeveel zou het Rijk zou moeten betalen, hoeveel de provincie en hoeveel zouden de gemeentes op het eiland bij moeten dragen? Het was en bleef lange tijd de vraag. Eind 1952 was de discussie beslecht en waren de bouwplannen voor de brug klaar. Het wachten was alleen nog op goedkeuring van de Tweede Kamer. Na de ramp in 1953 kwamen de prioriteiten in Den Haag echter anders te liggen. Het belang van de bouw brug werd nu ondergeschikt aan het Deltaplan dat de nationale veiligheid in de toekomst zou moeten garanderen. Dankzij een compromis over de locatie van de brug en een voorfinanciering van de NV. Brugverbinding werd Goeree-Overflakkee uiteindelijk alsnog in 1964 van haar isolement verlost met de opening van de Haringvlietbrug en zou ook Goeree-Overflakkee eindelijk kunnen profiteren van de groeiende welvaart.
Het achterliggende doel van de vaste oeververbinding was om het eiland deel te laten hebben aan de snelle economische groei die de Nederlandse economie in de naoorlogse jaren kenmerkte. Het economisch herstel en de stijgende welvaart in grote delen van Nederland liep niet synchroon met de stagnerende ontwikkeling van het, tegen wil en dank, agrarisch gebleven Goeree-Overflakkee. De slechte economische vooruitzichten en een grote werkeloosheid op het eiland vormden de voedingsbron voor de wens om het moderniseringsproces te bespoedigen waarin de brug ook een symbolische functie vervulde.
De wens tot modernisering werd breed gedragen werd door de verschillende partijen in de lokale politiek, ongeacht de (religieuze) grondbeginselen van verschillende lokaal opererende fracties. Door het eiland te moderniseren en te industrialiseren zou immers de welvaart stijgen. Dit klassieke moderniseringsidee werd door geen van de lokale partijen in twijfel getrokken. De gevolgen van het moderniseringsproces zijn volgens Beck onder andere een verandering in levensstijl, andere sociale verhoudingen, een veranderende politieke participatie en het ontstaan van verschillende visies op waarheidsbeleving. In de lokale politiek lijken deze onderwerpen niet of nauwelijks op de agenda te hebben gestaan. Uitzonderingen hierop vormen de angst voor de zedeloosheid van de naoorlogse jeugd en de afwijkende normen en waarden die met de groeiende stroom toeristen meekwam. Het jeugdprobleem en de toenemende normvervaging werden met lede ogen aangezien, maar ook die angst was niet exclusief voorbehouden aan de christelijke partijen. Opmerkelijk is in dit kader dat het jeugdprobleem in het algemeen in Nederland gezien werd als een negatief gevolg van de industrialisatie, maar dat deze link op het eiland niet gelegd werd. Hier werd als oorzaak voor het ervaren jeugdprobleem gewezen naar de uitzichtloosheid vanwege gebrek aan werk.
Deze eerste casus, de komst van de brug, voldoet aan de door Beck gegeven definitie van klassieke modernisering of ‘Erste Moderne’ waarbij het moderniseringsproces gezien wordt als technologische rationalisatie en de veranderingen in werk en de organisatie profiteren van de groeiende welvaart in ons land. De achterliggende gedachte was dat door een groeiende welvaart er ook een beter ontwikkelde mensheid zou ontstaan. Er was daarvan, maar die tegelijkertijd ook diepgaande veranderingen met zich meebrachten op het maatschappelijk vlak. Een van de door Beck gegeven gevolgen van de klassieke modernisering is een verandering in leefstijl: het verlaten van de kerk, of minder dramatisch gesteld, de veranderende visie op religie en de beleving ervan. Het proces van secularisatie kwam al aan het begin van de twintigste eeuw op gang, maar kende een versnelling in de jaren zestig en zeventig in Nederland. Om te beoordelen of de in de literatuur en beleving veelal veronderstelde achterstand van het eiland waar blijkt te zijn, zou de secularisatie hier later op gang moeten komen. Het jaartal 1964 zou, dankzij het einde van het isolement, op dit vlak een omslagpunt moeten laten zien. Op basis van de volkstellingen is in de periode 1960 -1971 op Goeree-Overflakkee het aantal onkerkelijken met 4,9 procent gestegen, tegenover 6. procent voor heel Nederland. In de periode ervoor, van 1947 tot 1960, steeg het percentage onkerkelijken landelijk met 1 procent maar op het eiland daalde het percentage met 0,6 procent. Op basis van deze gegevens is de conclusie dat de secularisatie inderdaad versnelde in de periode na de opening van de brug.
Om deze voorlopige conclusie te kunnen bevestigen heb ik het stemgedrag van inwoners van het eiland in kaart gebracht, ervan uitgaand dat de leden van een bepaalde kerk of geloofsopvatting ook zouden stemmen op een politieke partij binnen diezelfde richting of zuil. Een complicerende factor in de gemeentepolitiek was dat er in de gehele onderzoeksperiode vrij veel kleine lokale, ‘one-issue’-partijen en afsplitsingen van bestaande fracties ontstonden, waarvan de grondbeginselen of de uitwerking in de politiek niet altijd duidelijk is. Hierdoor zijn ze lastig in te delen binnen de tweedeling christelijke of niet-christelijke partijen. Op basis van het stemgedrag bij gemeenteraadsverkiezingen in 1965 is de verhouding tussen stemmers op partijen met een christelijke signatuur en stemmers op niet confessionele partijen 60 procent tegen 40 procent. De verhouding was bij de verkiezingen in 1962 63 procent tegenover 37 procent. Ondanks een lichte stijging voor het aandeel van de niet-confessionele partijen hebben de christelijke partijen veruit het grootste aandeel in de gemeentepolitiek van Goeree-Overflakkee behouden. Ook op de langere termijn blijft dit het beeld in de lokale politieke verhoudingen. De gezamenlijke christelijke partijen vormden een groter blok dan de niet-christelijke partijen. Bij een vergelijking van de afzonderlijke partijen was vanaf 1957 de SGP de grootste partij binnen de gemeentepolitiek, maar wel gevolgd door de PvdA die in 1962, 1974 en in 1978 meer zetels wist te behalen dan de SGP. Het idee dat Goeree-Overflakkee van oudsher een homogeen protestants-christelijk bolwerk was, verdient op basis van het stemgedrag uit de onderzoeksperiode daarom een nuancering. De versnelling van de secularisatie is aan de hand van de onderzochte gegevens is niet spectaculair te noemen, maar er is wel degelijk sprake van een stijgende trend van kerkverlaters. Die trend wordt ook duidelijk zichtbaar als ik naar het aandeel stemmers op christelijke partijen in 1953 vergelijk met diezelfde groep in 1982: 68 procent versus 47 procent. Een forse daling, maar in vergelijking met de landelijke ontwikkelingen behoudt het confessionele deel een groot aantal stemmers. Het feit dat de groep gereformeerden groot was op het eiland, zou deze vertraging ten opzichte van de landelijke trend hebben kunnen veroorzaken. Enerzijds omdat het een bekend gegeven is dat het geboortecijfer in deze groep hoger ligt dan dat van mensen met een andere geloofsovertuiging. Anderzijds omdat het waarschijnlijk is dat gereformeerden uit andere gemeentes naar Goeree-Overflakkee kwamen om zich hier tussen geloofsgenoten te vestigen. Hier zou echter nog meer onderzoek naar gedaan moeten worden op basis van de aantallen leden van de kerken. De stelling van Kennedy dat tussen eind jaren vijftig en eind jaren zestig de grootste kerken en subculturen die zij representeerden haast onherkenbaar veranderd waren, lijkt hier niet op te gaan voor de gereformeerde kerken op Goeree-Overflakkee.
Of Kennedy’s stelling dat de politieke rol van de kerk uitgespeeld is en is religie ook op Goeree-Overflakkee geen dominant onderdeel meer zou zijn van de samenleving, lijkt op basis van de verkiezingsuitslagen op Goeree-Overflakkee voor de onderzochte periode niet erg waarschijnlijk. De christelijke partijen in de gemeentepolitiek vormden steevast het grootste blok als het eiland in totaal bekeken wordt. Tot 1965 waren er 13 onafhankelijke gemeenteraden en na de gemeentelijke herindeling van 1965 nog maar vier. Binnen die gemeenteraden moest intensief samengewerkt worden met de andere partijen, ook met die partijen met een andere grondslag. Het vertekende beeld dat het hele eiland unaniem voor de SGP koos is verre van waar, zeker in de situatie voorafgaand aan de gemeentelijke herindeling van 1965. De PvdA was in veel gemeentes aan de oostkant van het eiland de veruit de grootste partij en is voor de hele periode steevast de tweede partij op het eiland. Of Kennedy’s stelling nu klopt of niet is eigenlijk niet vast te stellen voor de onderzochte casus omdat het doel dat zowel de protestants-christelijke partijen als de niet-christelijke partijen nastreefden overeenkwam: een einde aan de geïsoleerde positie van het eiland om zo de welvaart te bespoedigen. De economische achterstand van het eiland diende verbeterd te worden, zodat de iedereen, maar vooral eigen achterban, kon delen in de welvaart en in de economische voorspoed. Beide blokken, confessioneel en neutraal, stonden unaniem achter het initiatief van de FG en de kritiek uit beide kampen gaat beide keren over het (te) langzame proces om tot de bouw van de brug te komen. De gemeentes die, nadat de FG haar taken overdroeg aan de NV. Brugverbinding, niet direct overgingen tot het aankopen van aandelen, deden dit ook niet vanwege religieuze bezwaren, maar omdat ze de economische noodzaak ervan niet direct inzagen. Een mogelijke uitzondering hierop vormt de raad van Ouddorp. In dit dorp behoorden veel inwoners tot de orthodox gereformeerde kerkgenootschappen en de gemeenteraad bestond logischerwijs ook uit partijen die de grootste groep stemmers vertegenwoordigden. De SGP vormde hier samen met de Hervormde partij de kern van de gemeenteraad in de periode tot de herindeling en ook na de samenvoeging met Goedereede bleef de SGP de grootste partij. In Ouddorp vond al voor de Tweede Wereldoorlog de grootste toeristische ontwikkeling op het eiland plaats vanwege de vele stranden en de ongerepte natuur. De inwoners van dit dorp waren al snel geconfronteerd met de afwijkende normen en zeden van de bezoekers van de overkant. De vermeende normvervaging van de toeristen zou in het geval van de Ouddorpse-raad wel degelijk een rol gespeeld kunnen hebben waardoor er twijfel ontstond over nut en noodzaak toe te treden tot de Brug NV. hebben kunnen spelen.
Ondanks de twijfels hier en daar werd de FG gesteund door alle gemeentes op het eiland. De veronderstelde passieve houding van de lokale politiek om de economische situatie te verbeteren blijkt in dit onderzoek niet te kloppen. De FG was weliswaar een particulier initiatief, maar functioneerde als bovengemeentelijke samenwerkingsverband om de modernisering te bespoedigen. Na de watersnoodramp speelde de FG een belangrijke rol in de totstandkoming van het compromis omtrent de Haringvlietbrug. Aanvankelijk zou het tracé van de brug over Goeree-Overflakkee lopen, maar vanwege waterbouwkundige moeilijkheden werd er gekozen voor een verbinding tussen de Hoeksche Waard en Brabant, Flakkee zou in een later stadium ook op deze verbinding aangesloten worden. Dankzij bemiddeling van de FG en de Brug NV. kwam er een compromis en kwam deze verbinding vier jaar eerder dan gepland was tot stand.
De rol van de lokale politiek in de tweede casus, Plan 2000+ is veel minder proactief te noemen. De draconische plannen van het Rotterdamse havenbedrijf en de gemeente Rotterdam brachten de modernisering heel dichtbij, maar op een manier die het leven op het eiland ingrijpend zouden veranderen. Maar deze ingrijpende verandering leidde niet tot een storm aan protest vanuit de lokale politiek. Er waren tegengeluiden te horen van uit de bestuurselite, in de vorm van bezorgde burgemeesters, en kritische vragen van bezorgde burgers, maar dit leidde niet tot een breed gedragen protest tegen de plannen. Op basis van actieve inmenging in de landelijke en provinciale politiek die wel bij het ontstaan van de brug optrad er maar een conclusie te trekken: er was bij de meerderheid van de burgers en bestuurders helemaal geen fundamenteel bezwaar tegen het bouwen van Grevelingenstad. Eindelijk zou Goeree-Overflakkee, na jaren van isolement en economische achterstand, profiteren van de economische voorspoed.
In de onderzoeksperiode is de opstelling van de lokale politiek gericht op het verbeteren van de economische positie van Goeree-Overflakkee om zo een grotere welvaart voor de bevolking te creëren. Zowel de partijen die opereren vanuit een christelijk- of een liberaal of een sociaaldemocratisch beginsel verschilden op dit punt niet wezenlijk van mening. De reden voor de minder ontwikkelde economische positie lag hun inziens in het gebrek aan een vaste verbinding met de rest van Nederland. Als die verbinding tot stand zou komen, dan zou door de industrialisatie waar de bevolking dan deel aan zou hebben, de welvaart vanzelf toenemen. Dit ongecompliceerde idee van modernisering komt overeen met Becks fase van de ‘Erste Moderne’. Het achtergebleven eiland bouwde in deze gedachtegang symbolisch een brug naar de welvaart. De neveneffecten van deze simpele modernisering werden door de meeste partijen wel opgemerkt, maar over het algemeen van ondergeschikt belang geacht.
De transitie naar de ‘Zweite Moderne’ vindt voorzichtig plaats in de tweede casus. Met de lancering van Plan 2000+ ontstonden er kleine scheurtjes in het simpele moderniseringsconcept. Vanuit de bestuurselite op het eiland werd voorzichtig en behoedzaam gestuurd naar een tussenoplossing zonder megalomane slaapstad op het eiland, maar met een rooskleurige economische en leefbare toekomst. In tegenstelling tot het Rijnmondgebied en Voorne-Putten is er hier geen sprake van een breed gedragen protest tegen de Rotterdamse plannen, maar actief zoeken naar een aanvaardbaar compromis. Het besef dat industrialisatie naast werkgelegenheid economische groei genereerde, maar ook negatieve gevolgen had voor milieu en welzijn nam langzamerhand toe. De eerste protestbewegingen en actiecomités ontstonden in het Rijnmondgebied, maar voor de bevolking op Goeree-Overflakkee telde de te verwachten economische voorspoed op dat moment zwaarder dan die negatieve gevolgen. Ook de lokale politiek deelde deze verwachting. De late modernisering op Goeree - Overflakkee is, op basis van dit onderzoek, niet mede te verklaren vanuit opstelling van de lokale politieke partijen tussen 1950 en 1980 ten aanzien van de plannen om het eiland uit haar isolement te trekken. Ze speelden juist een actieve rol om het moderniseringsproces te bespoedigen. Deze actieve rol werd zowel door de protestantschristelijke partijen alsmede door de niet-confessionele partijen gespeeld.
Date of Award | 22 Jun 2022 |
---|---|
Original language | Dutch |
Supervisor | Janny Bloembergen - Lukkes (Supervisor) & Martijn van der Burg (Examiner) |
Keywords
- cultural studies
- cultuurgeschiedenis
Master's Degree
- Master Kunst en Cultuurwetenschappen