Abstract
Al sinds 1993 roept de rechtspraak van het EVRM over het nemo-teneturbeginsel, dat wordt gewaarborgd door artikel 6, lid 1 EVRM, in de Nederlandse rechtsliteratuur vragen op en worden verschillende invalshoeken en interpretaties gegeven. Het onderzoek van deze scriptie is gericht op het vinden van verklaringen voor de in de Nederlandse rechtsliteratuur benoemde onduidelijkheid in de Europese rechtspraak.De jurisprudentie van het EHRM over het verbod op gedwongen zelfincriminatie blijkt wel degelijk goed in een overkoepelend toetsingskader samen te vatten. In de Nederlandse literatuur en rechtspraak is echter na verloop van tijd de nadruk steeds meer op één aspect daarvan komen te liggen: de wils(on)afhankelijkheid van onder dwang verkregen bewijsmateriaal. Daarbij wordt door auteurs bovendien onterecht bepaald materiaal geclassificeerd als wilsonafhankelijk.
De verklaring van de benoemde onduidelijkheid ligt in die sterke focus de wils(on)afhankelijkheid, de onvolledige lezing van de Saunders-passage voor documenten en de onderwaardering van het belang van de fase waarin bewijsmateriaal door de vervolgende autoriteit is verkregen (voorafgaand of tijdens de feitelijke vervolging).
Date of Award | 11 Aug 2023 |
---|---|
Original language | Dutch |
Awarding Institution |
|
Keywords
- Nemo-tenetur
- Artikel 6, lid 1 EVRM
- toetsingskader
- Wilsonafhankelijkheid
- Saunders-criterium
- Jalloh-criteria
Master's Degree
- Master Rechtsgeleerdheid