In dit onderzoek staat de volgende probleemstelling centraal: In hoeverre leidt de reikwijdte van artikel 134a Sr. tot het verlaten van het klassieke uitgangspunt van het strafrecht: het daadstrafrecht? Het wetsartikel stelt het meewerken en deelnemen aan training voor terrorisme strafbaar. Het daadstrafrecht houdt in dat het strafrecht slechts op handelingen reageert. Een persoon kan niet strafrechtelijk vervolgd worden enkel op basis van een gedachte of intentie. Voorbereidingsdelicten, zoals artikel 134a Sr., vormen ten aanzien van het daadstrafrecht een problematische categorie. Om bij opzet of schuld vast te kunnen stellen, is het nodig om als het ware in het hoofd van de verdachte te kijken. Omdat bij voorbereidingshandelingen vaak niet direct het voornemen van de dader blijkt, dreigt het gevaar dat niet langer de gedragingen van doorslaggevend belang zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, maar de intenties. Uit de jurisprudentieanalyse blijkt echter dat het opzet wordt afgeleid uit een combinatie van het gedachtegoed en de gedragingen. Het gedachtegoed vormt dus wel een aansprakelijkheidsgrond, maar niet in die zin dat de verdachte alleen op basis van het aanhangen van bijvoorbeeld een radicaal-islamitische ideologie wordt veroordeeld. De eindconclusie van het onderzoekt luidt dat de toepassing van artikel 134a Sr. niet tot het verlaten van het daadstrafrecht leidt.
Date of Award | 2 Jul 2020 |
---|
Original language | Dutch |
---|
- daadstrafrecht
- training
- terrorisme
- artikel 134a Sr
- strafrechtelijke aansprakelijkheid
- intentiestrafrecht
Geen daden maar... intenties?: Een onderzoek naar de strafbaarstelling van training voor terrorisme in relatie tot het daadstrafrecht
van den Bosch, Y. W. (Author). 2 Jul 2020
Student thesis: Master's Thesis