In deze scriptie is onderzocht of de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding in strijd is met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ex artikel 9 EVRM. De wet verbiedt het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en overheidsgebouwen. Hierdoor worden moslimvrouwen beperkt in het uiten van hun geloof. Getoetst wordt of de wet voldoet aan de beperkingsclausule uit het tweede lid van artikel 9 EVRM. De beperking moet bij wet zijn voorzien, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Om die vraag te beantwoorden zijn de reacties uit de academische wereld besproken en is een rechtsvergelijking gemaakt met de verboden in Frankrijk, België en Zwitserland waarbij de uitspraken van het Hof in de zaken S.A.S. vs. Frankrijk en Belcacemi en Oussar vs. België worden meegenomen. Het Hof kende in deze uitspraken veel gewicht toe aan het vereiste van ‘samenleven’ en gaf lidstaten bij de noodzakelijkheidstoets een ruime ‘margin of appreciation’. Geconcludeerd wordt dat het verbod niet in strijd is met artikel 9 EVRM.
Date of Award | 21 Mar 2022 |
---|
Original language | Dutch |
---|
Awarding Institution | |
---|
- Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging
- boerkaverbod
- margin of appreciation
- samenleven
- gerechtvaardigd
- belangenafweging
Het boerkaverbod: een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, of toch niet?
Anoniem (Author). 21 Mar 2022
Student thesis: Master's Thesis