In 2021 kreeg artikel 3:14 BW onverwacht veel aandacht toen de Hoge Raad het Didam-arrest wees. De rechtsgevolgen voor overeenkomsten die door overheidsorganen en marktpartijen in strijd met artikel 3:14 BW zijn gesloten kunnen verstrekkend zijn. In dat geval kunnen ze nietig, vernietigbaar of geldig zijn. Uit het onderzoek komt naar voren dat het Didam-arrest past in de lijn die door de rechtspraak al sinds Amsterdam-Ikon (1987) wordt gehanteerd bij schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het is van belang om te streven naar rechtszekerheid voor alle partijen: derden aan wie geen gelijke kansen zijn geboden, (beoogde) contractspartijen die op nakoming mogen vertrouwen en overheidsorganen. Dat betekent dat het in stand houden van gesloten overeenkomsten het uitgangspunt moet zijn, met name omdat de Hoge Raad het gelijkheidsbeginsel heeft willen beschermen en geen vernietiging van overeenkomsten heeft beoogd en er voor Didam sprake was van staande praktijk. Voor gesloten overeenkomsten waarbij sprake is van schending van artikel 3:14 BW, zowel voor het Didam-arrest als na het Didam-arrest, is een schadevergoedingsplicht voor het overheidsorgaan jegens derden dan wel jegens de contractspartij de meest adequate oplossing, tenzij sprake is van onrechtmatig handelen door het overheidsorgaan. In dat geval ligt nietigheid op grond van art. 3:40 lid 1 voor de hand.
Date of Award | 3 Mar 2024 |
---|
Original language | Dutch |
---|
Awarding Institution | - Department of Private Law
|
---|
- 3:14 BW
- Didam
- schadevergoeding
- overeenkomst
- overheidsorgaan
- gelijkheidsbeginsel
Het Didam-arrest: een stap in het duister ? : Een onderzoek naar de rechtsgevolgen van schending van artikel 3:14 BW voor door de overheid gesloten overeenkomsten.
Anoniem (Author). 3 Mar 2024
Student thesis: Master's Thesis