Abstract
In deze scriptie is onderzocht of het ondervragingsrecht van de verdachte in het Nederlandse strafprocesrecht in lijn is met artikel 6 EVRM of dat het arrest Keskin een wetswijziging vergt van het Wetboek van Strafvordering.Het ondervragingsrecht is gecodificeerd in artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Het ondervragingsrecht biedt de verdediging de mogelijkheid om getuigen te ondervragen, zodat hun verklaring getoetst kan worden op betrouwbaarheid. Het ondervragingsrecht is niet absoluut. Indien de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen, kunnen hier consequenties aan worden verbonden. De Hoge Raad en het EHRM hebben een toetsingskader ontwikkeld om te beoordelen of het ondervragingsrecht geschonden is. Geconcludeerd is dat de regelgeving omtrent het ondervragingsrecht voor het grootste gedeelte in lijn is met artikel 6 EVRM. Sinds het Post-Keskin arrest onderzoekt de Hoge Raad, net als het EHRM, ook of er een goede reden aanwezig was voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid. Een wetswijziging ligt echter wel in de rede, omdat het verschil tussen het noodzakelijkheidscriterium en het verdedigingsbelang vervaagd is als gevolg van het Keskin-arrest.
Date of Award | 14 Dec 2021 |
---|---|
Original language | Dutch |
Awarding Institution |
|
Keywords
- ondervragingsrecht
- artikel 6 EVRM
- keskin
- verdedigingsbelang
- noodzakelijkheidscriterium
- getuigen à charge
Master's Degree
- Master Rechtsgeleerdheid