Abstract
Dit onderzoek richtte zich op de vraag of de artikelen 5a en 175 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 de toepassing van het roekeloosheidsbegrip in de jurisprudentie hebben verbreed in lijn met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever.Eerst werd de verhouding tussen opzet en schuld in het verkeersstrafrecht onderzocht. Opzet en schuld werden als afzonderlijke begrippen beschouwd. Voor het aannemen van schuld moet de verdachte verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig hebben gehandeld.
Daarna werd de ontwikkeling van roekeloosheid besproken tot 2020. De wetgever wilde zeer onvoorzichtig gedrag bestraffen, maar de Hoge Raad gaf een restrictievere uitleg. Roekeloosheid werd enkel in uitzonderlijke gevallen aangenomen, indien sprake was van buitengewoon onvoorzichtig gedrag.
Tot slot werd gekeken naar de gevolgen van de wetswijziging per 1 januari 2020. Uit een analyse van rechtspraak van gerechtshoven en de Hoge Raad, bleek dat roekeloosheid vaker en in meer diverse gevallen bewezen werd verklaard.
Conclusie: De wetswijziging heeft de toepassing van het roekeloosheidsbegrip in de jurisprudentie verbreed, in lijn met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever.
Date of Award | 12 Dec 2024 |
---|---|
Original language | Dutch |
Awarding Institution |
|
Keywords
- artikel 5a
- wegenverkeerswet
- roekeloosheid
- verkeersstrafrecht
Master's Degree
- Master Rechtsgeleerdheid