Abstract
De scriptie met de titel ‘Past de lijdelijke rol die de marginaal toetsende bestuursrechter in de rechtszaken van jeugdzorginstanties versus toeslagenaffaire ouders innam binnen de waarborgen van artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces), met name de equality of arms en de gelijke behandeling van procespartijen’ gaat over de rol van de bestuursrechter als ‘controlerende macht’ in de toeslagenaffaire-rechtszaken. De bestuursrechtzaken waar de toeslagenaffaire-ouders geen tegenmacht kunnen uitoefenen tegenover de machtige jeugdzorginstanties die kindermaatregelen aanvragen. Het onderzoeken van de probleemstelling gaat alleen over de toeslagenaffaire met betrekking tot het handelen van de jeugdzorginstanties. Enkel het handelen van de jeugdzorginstanties ter afbakening van het onderwerp. Een tweede reden om alleen het handelen van de jeugdzorginstanties te onderzoeken is vanwege het feit dat op initiatief van de Tweede Kamer een parlementaire enquête naar het handelen van de Belastingdienst loopt en geen naar de jeugdzorginstanties. Na een parlementaire ondervraging verschijnt december 2020 het verslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ‘Ongekend onrecht’. Naar aanleiding van dit verslag wordt er niet alsnog door de Tweede Kamer een parlementaire enquête geïnitieerd naar het handelen van de jeugdzorginstanties. Wel volgt als gevolg van de parlementaire enquête op 1 november 2022 de publicatie van het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid met de resultaten van het eerste deelonderzoek naar de kinderopvangtoeslagaffaire en jeugdzorginstanties. Momenteel vindt een tweede deelonderzoek plaats, waarvan aan het einde van 2023 de resultaten verwacht kunnen worden. Of dit de gewenste ‘waarheid boven tafel’ oplevert is de vraag. Het onderzoek kan gezien worden als ‘de slager die zijn eigen vlees keurt’. Tenslotte valt de Raad voor de Kinderbescherming onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, welk ministerie op geen moment heeft ingegrepen.Het onderzoek naar de probleemstelling gaat uit van drie deelvragen:
- Is waarheidsvinding, als onderdeel van het recht op een eerlijk proces binnen de Nederlandse rechtstaat, een in principe afdwingbaar recht op basis van artikel 6 EVRM?
- Hoe diende de bestuursrechter binnen Nederland, bij gerechtelijke aanvragen van jeugdzorginstanties tot kindermaatregelen, rekening te houden met equality of arms voor de toeslagenaffaire-ouders en gelijkheid van procespartijen om te komen tot de borging van de onschuldpresumptie van artikel 6 EVRM?
- Is het voldoende als de bestuursrechter rekening houdt met equality of arms van procespartijen of is het aan de wetgever om zorg te dragen voor wettelijke waarborgen tot equality of arms, terugkijkend op de rechtsgedingen van de jeugdzorginstanties versus die van de toeslagenaffaire-ouders?
Bij het beoordelen van aanvragen tot een kindermaatregel heeft de bestuursrechter ten aanzien van de feiten die jeugdzorginstanties aanbrengen een lijdelijke rol. Als grondslag voor de gerechtelijke beslissing wegen de gestelde feiten in jeugdzorginstantiedossiers zwaar, waarbij de door de jeugdzorginstanties gestelde feiten door de bestuursrechter als ‘de waarheid’ worden aangenomen. De jeugdzorginstanties zijn niet verplicht om (onweerlegbaar) bewijsmateriaal aan te leveren voor de gestelde feiten in de jeugdzorginstantiedossiers. Dit betekent feitelijk dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan. Het feit dat de bestuursrechter niet aan waarheidsvinding heeft gedaan in rechtsgedingen ter beoordeling van de aanvragen van kindermaatregelen was nadelig voor de toeslagenaffaire-ouders. Behalve nadelig staat het gebrek aan waarheidsvinding ook op gespannen voet met het recht op een eerlijk proces van artikel 6 EVRM. Omdat artikel 6 lid 2 EVRM uitgaat van de onschuldpresumptie, kan waarheidsvinding niet lichtvaardig opzij geschoven worden door ervan uit te gaan dat door jeugdzorginstantie gestelde feiten waar zijn. De bestuursrechters gaan ervan uit dat jeugdzorginstanties geen reden hebben om te liegen en dit is een aanname die een onpartijdige bestuursrechter niet mag doen. Er rust een bewijslast op de partij die stelt, dit is een basisprincipe die is vastgelegd in enkele artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een belangrijk artikel hiervoor is artikel 150 Rv, waarin staat dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten of rechten draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijke en billijkheden een andere verdeling van de bewijslat voortvloeit. En artikel 21 Rv, waarin staat dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Het probleem van het gebrek aan waarheidsvinding door de bestuursrechter kan tot gevolg hebben dat kinderen onterecht uit huis worden geplaatst. En het gevolg dat de toeslagenaffaire-ouders gedupeerden worden van strafbare feiten als laster en smaad, conform artikel 261 en artikel 262 Sr. Tot slot levert het uit huis plaatsen van kinderen op basis van onware feiten het misdrijf kinderhandel op zoals vermeld in artikel 273f onderdeel 1 Sr. Volgens artikel 26 Rv mag de rechter niet weigeren om in een zaak die hij behandeld te beslissen en hierbij dient hij de waarborgen van artikel 6 EVRM te eerbiedigen. Onder artikel 6 EVRM valt ook de gelijkheid van procespartijen. Hetgeen de partijen ter onderbouwing van hun standpunt aanbrengen, dient op gelijke wijze te worden gewaardeerd. En waar mogelijk dient de bestuursrechter de ongelijkheid in equality of arms te compenseren door bijvoorbeeld ter terechtzitting aan te geven dat de procespartij met de meest macht dient zorg te dragen voor bepaalde bewijsvoeringen.
De probleemstelling van de scriptie gaat over de lijdelijke rol van de bestuursrechter ten aanzien van equality of arms en gelijke behandeling van procespartijen. Het blijkt wanneer een bestuursrechter de procesgang van zaken aanpast om te voldoen aan de waarborgen van artikel 6 EVRM, dit niet volstaat voor volledige equality of arms. De niet-draagkrachtige toeslagenaffaire-ouders stonden tegenover de jeugdzorginstanties gelijk al op een achterstand. De toeslagenaffaire-ouders waren afhankelijk van gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor niet-draagkrachtige toeslagenaffaire-ouders is er slechts keuze uit een beperkt aantal advocaten, die zich hebben aangemeld bij de Raad voor Rechtsbijstand. De wetgever heeft op basis van artikel 6 EVRM een positief werkende verplichting om het recht op een eerlijk proces te waarborgen. Dit betekent dat op nationaal niveau door wet- en regelgeving er een waarborg dient te zijn met betrekking tot het recht op een eerlijk proces. Ter waarborging van equality of arms kan wetgeving borgen dat (toeslagenaffaire-) ouders kosteloos recht krijgen op een advocaat naar eigen keuze op het moment dat een jeugdzorginstantie een dossier heeft aangelegd om een kindermaatregel aan te vragen bij de bestuursrechter. Mijn persoonlijke aanbeveling als schrijver van de scriptie is niet alleen om te komen met wet- en regelgeving om equality of arms en gelijkheid van procespartijen te waarborgen, maar ook te voorzien in de noodzakelijke bescherming van toeslagenaffaire-ouders als aangevallen en zwakkere procespartij. Met de kenmerken aard en zwaarte van de gestelde feiten in jeugdzorginstantiedossiers zijn de gevolgen van deze aantijgingen dermate ernstig voor de (toeslagenaffaire-) ouders, dat dit rechtvaardigt dat aanvragen tot kindermaatregelen zich kwalificeren als criminal charge.
Date of Award | 16 Nov 2023 |
---|---|
Original language | Dutch |
Awarding Institution |
|
Keywords
- toeslagenaffaire
- jeugdzorginstanties
- parlementaire enquete
- mensenrechtenwaarborgen
- bestuursrechter
- criminal charge
Master's Degree
- Master Rechtsgeleerdheid