Rente(wijzigings)bedingen in doorlopende kredietovereenkomsten
: Een jurisprudentieonderzoek naar de onredelijke bezwarendheid van rente(wijzigings)bedingen in doorlopende kredietovereenkomsten

Translated title of the thesis: Interest Rate (change) clauses in revolving credit agreements
  • R.A. van den Braak

Student thesis: Master's Thesis

Abstract

Op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek is een beding vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot zijn stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, ‘onredelijk bezwarend’ is voor de wederpartij. Bij de beoordeling of sprake is van een onredelijk bezwarend beding, dient de rechter Richtlijn 93/13/EEG en de op deze Richtlijn gebaseerde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) als leidraad te nemen. Dat geldt ook voor de geschilbeslechters van het Klachteninstituut financiële dienstverlening (hierna: Kifid), die eveneens een juridisch bindende uitspraak kunnen doen inzake de vraag of een beding onredelijk bezwarend is.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn wordt een beding in een overeenkomst, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Om te bepalen of een beding een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, moet volgens het HvJ EU met name rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht, als partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen. Met betrekking tot de vraag in welke omstandigheden een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ wordt veroorzaakt, dient de nationale rechter na te gaan of de verkoper er redelijkerwijs vanuit kon gaan, dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld.
Daarnaast is het transparantiegebod van belang voor het antwoord op de vraag, of een beding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. Dit gebod houdt in dat bedingen die schriftelijk aan de consument zijn voorgesteld, steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn. Het transparantiegebod speelt op grond van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn een rol bij de mogelijke oneerlijkheid van een kernbeding en op grond van artikel 5 van de Richtlijn een rol bij de mogelijke oneerlijkheid van een beding in algemene voorwaarden. Aan het transparantiegebod is volgens het HvJ EU voldaan, “als het beding uit grammaticaal oogpunt begrijpelijk is voor de consument en bovendien in de overeenkomst de concrete werking van het mechanisme waarop het betrokken beding betrekking heeft, alsook de verhouding tussen dit mechanisme en het mechanisme dat is voorgeschreven door andere bedingen op een transparante wijze wordt uiteengezet, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan inschatten.”
De rechter is gehouden een beding op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a BW te vernietigen, wanneer hij vaststelt dat een beding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn. De begrippen ‘oneerlijk’ uit de Richtlijn en ‘onredelijk bezwarend’ uit het BW hebben dan ook dezelfde betekenis. De rechter dient ook ambtshalve te beoordelen, of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn. De Hoge Raad heeft beslist dat het de nationale rechter niet vrijstaat de oneerlijkheidstoetsing waartoe de Richtlijn verplicht, minder streng uit te voeren op grond van de wijze waarop bedingen traditioneel in Nederland worden beoordeeld.
Onderzocht wordt in deze scriptie in hoeverre de jurisprudentie van de Nederlandse feitenrechter en het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) inzake de vernietiging van rentebedingen in doorlopende kredietovereenkomsten en ongeclausuleerde rentewijzigingsbedingen in de algemene voorwaarden van doorlopende kredietovereenkomsten op grond van artikel 6:233, aanhef en onder a BW in overeenstemming is met de Richtlijn en de jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad in dezen.
Geconcludeerd kan worden dat de Nederlandse feitenrechter en het Klachteninstituut financiële dienstverlening in verschillende gevallen niet overeenkomstig de Richtlijn oordelen en anders oordelen dan in de jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad is bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van drie jurisprudentielijnen: allereerst de lijn van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij het rentebeding (impliciet) als transparant wordt gekwalificeerd en het rentewijzigingsbeding als oneerlijk wordt aangemerkt. Nu het HvJ EU heeft geoordeeld dat bedingen in wisselwerking met elkaar moeten worden beoordeeld en de Hoge Raad heeft beslist dat een beding eerst moet worden uitgelegd, voordat een oneerlijkheidstoetsing plaatsvindt, lijkt mij dit geen houdbare lijn. Uit de uitleg van het rentebeding en het rentewijzigingsbeding volgt immers, dat sprake is van een variabele kredietvergoeding. Het gevolg van de vernietiging van het rentewijzigingsbeding kan niet zijn dat de uitleg van het rentebeding - achteraf - wijzigt, in die zin dat sprake is van een vast kredietvergoedingspercentage en daarmee van een transparant rentebeding. De vernietiging van het rentewijzigingsbeding brengt dus met zich mee dat ook het rentebeding vernietigd moet worden. Tevens brengt de vernietiging van het rentewijzigingsbeding mijns inziens met zich mee - nog los van de vraag of de vernietiging van het rentewijzigingsbeding moet leiden tot de vernietiging van het rentebeding - dat de kredietovereenkomst moet worden vernietigd. De kredietovereenkomst verliest door de vernietiging van het rentewijzigingsbeding immers haar fundamentele kenmerk van een variabele kredietvergoeding. Een doorlopende kredietovereenkomst kan zonder de mogelijkheid om het kredietvergoedingspercentage te wijzigen dan ook niet blijven voortbestaan.
Ten tweede is er de door de Commissie van Beroep gevolgde route, waarbij voor de uitleg van het rentewijzigingsbeding in verschillende gevallen wordt uitgegaan van een op het moment van het sluiten van de overeenkomst niet-bestaand wijzigingscriterium. In het licht van de rechtspraak van het HvJ EU lijkt mij dit ook geen bestendige lijn. Een niet-bestaand wijzigingscriterium levert immers geen transparant en eerlijk criterium op. Ook in de gevallen waarin de gemiddelde marktrente ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een bestaande marktrente was, is sprake van een verstoord evenwicht ten nadele van de consument, nu de wijze waarop de gemiddelde marktrente werd vastgesteld volledig afhankelijk was van de wil(lekeur) van de banken.
Tot slot komt de benadering van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij het rentebeding en het rentewijzigingsbeding gezamenlijk worden beoordeeld, mij juist voor, nu het rentebeding en het rentewijzigingsbeding - vanwege hun betekenis die duidt op een variabele kredietvergoeding - niet los van elkaar kunnen worden gezien. Daarbij merk ik op dat de beslissing van het Gerechtshof, waarbij het rentebeding en het rentewijzigingsbeding als eerlijk worden aangemerkt, omdat de Wck binnen het dwingendrechtelijk voorgeschreven maximum nu eenmaal een variabele kredietvergoeding toestond, geen navolging kan krijgen. Op grond van de Wck was de bank immers niet verplicht een ongeclausuleerd rentewijzigingsbeding te gebruiken. Door zich toch te bedienen van een ongeclausuleerd wijzigingsbeding heeft de bank uitsluitend haar eigen belang in acht genomen en geen rekening gehouden met het rechtmatige belang van de consument om te weten en te kunnen voorzien op grond van welke criteria het kredietvergoedingspercentage kon worden gewijzigd. Het is in mijn ogen zodoende niet vreemd dat de Rechtbank Amsterdam het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam expliciet verwerpt.
Date of Award2 May 2024
Original languageDutch
Awarding Institution
  • Department of Private Law

Keywords

  • Doorlopend krediet
  • Richtlijn 93
  • Rentewijzigingsbedingen
  • Onredelijke bezwarendheid
  • Algemene voorwaarden
  • Oneerlijkheid bedingen

Master's Degree

  • Master Rechtsgeleerdheid

Cite this

'